Onze eenheid heeft een rijke historiek die teruggaat tot de eerste pioniersjaren van scouting vóór de Eerste Wereldoorlog. Met behulp van Harold Parfitt, de eerste Scoutsmaster in België (Brussel), later Chief-Scout van de Boy-Scouts van België (BSB), ging in 1913 een landscoutseenheid van start in Oostende die later bekend werd als 15de BSB. Kringen rond het koningshuis wensten echter ook gespecialiseerde sea-scoutseenheden op te richten. Onder impuls van koning Albert I en zijn medestanders bij het Koninklijk Werk Ibis en de Yachting federaties, werd uit de Oostendse landscoutstroep een sectie seascouts gevormd. Dit gebeurde op een plechtigheid op het wachtschip van het Koninklijk Werk Ibis op 4 januari 1914. Kort na het opstarten van de activiteiten breekt, in augustus 1914, echter de Eerste Wereldoorlog uit en de meeste seascouts komen, samen met de landcouts, terecht aan het Ijzerfront. Seascoutsleider Willy Baeyens raakt tweemaal gewond, maar overleeft toch de oorlog.
In 1918 starten de landscouts terug op in Oostende als 15de eenheid BSB, maar seascoutsactiviteiten worden er de eerste jaren niet meer georganiseerd. Pas in 1929 wordt vanuit de 15de BSB opnieuw een seascoutseenheid opgericht. Na de 1ste eenheid SSB uit Antwerpen wordt deze troep de 2de eenheid SSB (Sea-Scouts van België, een suborganisatie van de BSB). De 2de SSB troep telt in de jaren '30 een 25-tal leden en is actief met een tweetal roeisloepen. Er wordt verder nauw samengewerkt met de landscouts van de 15de BSB en met de gidseneenheden van de 10de en de 21ste GGB, de Girl Guides van België.
Vanaf 1940, tijdens de Tweede Wereldoorlog, worden de seascoutsactiviteiten erg bemoeilijkt. De activiteiten worden toch verder gezet tot ze in 1943 praktisch verboden worden. Een groot deel van de leiding en de seniors van zowel land-als seascouts worden actief in het groot en klein verzet tegen de Duitse bezetting en het fascisme. Voor die houding wordt een dure prijs betaald in de concentratiekampen. Tussen 1941 en 1944 worden een 15-tal scouts gedeporteerd wegens sabotage of spionnage. Eén onder hen wordt in 1944 officieel geëxcuteerd als spion. Vijf anderen komen om als gevolg van uitputting en mishandeling in diverse concentratiekampen.
Na de oorlog kennen de seascouts een moeilijke start, maar vanaf 1950 kent de 2de eenheid een grote bloei onder eenheidsleider Etienne Declercq. Midden jaren '50 zijn er een honderdtal seascouts actief, de vloot omvat een 7-tal roei-en zeilsloepen en er wordt een nieuwe nautische basis geopend langs het kanaal Oostende-Brugge. Maar begin jaren '60 moet het lokaal opgegeven worden omwille van industriële uitbreiding. Het is het begin van een moeilijke periode voor de seascouts, waarbij ook de federalisering van het jeugdwerk voor grote discussies en problemen zorgt. Wanneer de SSB organisatie zich in 1965 afscheurt van de BSB, splitst ook de eenheid in Oostende op in een 2de eenheid FOS die onder de vleugels van de Federatie voor Open Scouting (de opvolger van de BSB) gaat werken en een 2de eenheid SSB die werkt onder een autonome federatie Sea-scouts/Sea-Guides van België. De twee seascouts eenheden in Oostende blijven afzonderlijk werken tot SSB opnieuw FOS vervoegt in 1982. Vanaf de jaren '90 kent de 2de eenheid opnieuw een grote bloei met een 120-tal leden en de uitbouw van een sterke vloot. De seascouts gaan nu ook systematisch op zee, letterlijk "de zee verkennen". Bij de eeuwwisseling worden de containers aan het Zwaaidok ingewisseld voor een prachtige nieuwe nautische basis aan de Spuikom.